Alle Nobelprijzen voor wetenschappelijke prestaties voor 2006 zijn nog niet vergeven, maar het is een veilige voorspelling dat aan het einde van deze week Europa handenwringend aan de zijlijn zal staan, zich beklagend over de uitkomsten. Bijna alle Nobelprijzen gaan, geloof me, ook dit jaar naar andere continenten, met name Noord Amerika. Soms is er een Nederlander bij die inmiddels al lang in het buitenland werkt.
De Nederlandse regering wil in de eredivisie van wetenschap en technologie gaan voor de hoogste prijzen – een kampioenschap, de beker, of in ieder geval “Europees” . De vraag is hoe we dat doel kunnen bereiken. “Zijn die Amerikanen nou zo slim, of ….?” Het is niet moeilijk die vraag ontkennend te beantwoorden. Het kennisniveau van de beste Nederlandse ingenieurs en onderzoekers doet niet onder voor dat van enig ander land. Wat mij, en vele anderen, natuurlijk wel is opgevallen is dat Amerikanen zeer goed, zeer doelgericht georganiseerd kunnen zijn.
Adviseurs van de Nederlandse regering, bijvoorbeeld de Adviesraad Wetenschap en Technologie, beklemtonen vaak dat onze nationale besteding aan onderzoek, de input, omhoog moet. Europa besteedt 1,8 % van het BNP aan onderzoek. De VS 2,6 %. De Barcelonadoelstelling van 3% van het BNP voor de gehele Europese Unie is een dode letter. Ernstiger is dat de uitgaven van de private sector juist dalen.
Ook wordt gepleit voor bestuurlijke maatregelen aan de kant van de output. Dat betekent volgens de adviseurs prijzen en bonussen voor excellente onderzoekers. Daaruit ontstaat concurrentie in alle geledingen, van aankomende studenten tot hoogleraren, en logischer wijze ook tussen instellingen. Prachtig, maar de honderdjarige traditie in Nederland van het hoger onderwijs als verambtelijkte staatsinstelling zal zich daar tot het uiterste tegen verzetten. Al zeker dertig jaar probeert het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen greep te krijgen op de output van het hoger onderwijs en dit heeft in de beste bureaucratische traditie slechts geleid tot vele extra lagen van management tussen de onderzoekers en de minister. Parkinson berekende ooit dat het aantal ambtenaren op het Britse ministerie voor de Marine over de jaren sterk toenam naarmate de sterkte van de vloot afnam. Ongetwijfeld is in Nederland het aantal ambtenaren verantwoordelijk voor het wetenschappelijk onderwijs over de jaren zeer sterk toegenomen naarmate het aantal Nobelprijzen is afgenomen.
De daling van bestedingen voor onderzoek in de private sector lijkt een rationele keuze. Bezuinigingen hebben de overhand. De opbrengsten zijn te gering. Philips kiest medische technologie als strategische kernactiviteit en verhuist vervolgens het hoofdkantoor en het onderzoekcentrum van deze divisie naar de VS. Als reden wordt gegeven dat het onderzoeksklimaat daar beter is. Dat lijkt erg op de verhalen van vele Europese onderzoekers, met of zonder Nobelprijs, die naar Amerika zijn getrokken. Ze vinden de Amerikaanse politiek verfoeilijk, maar ze zijn zeer positief over het werkklimaat, de afwezigheid van ambtelijke inmenging en over de organisatie van het onderzoek. In de VS is de studie van de organisatie van onderzoek een zelfstandige discipline. Misschien hebben we in Nederland juist op dat gebied wat te leren.