Frits Prakke

Archive for oktober, 2006|Monthly archive page

Open innovatie en gatekeepers

In Technisch Weekblad on maandag, oktober 30, 2006 at 23:30

Wetenschappelijke doorbraken en radicale innovaties worden voor het gemak meestal toegeschreven aan een enkele persoon, de eenzame genie. Maar als we de geschiedenis van bijvoorbeeld de ontdekking van DNA of de ontwikkeling van de eerste computerchip bestuderen blijkt al gauw dat de spreekwoordelijke genie allesbehalve eenzaam opereert. Bijna altijd blijkt er sprake te zijn van uiterst intensieve interactie binnen kleine groepen van gelijkgestemden. Innovatie is een groepsproces.

Lee Fleming en Matt Marx van de Harvard Business School onderzochten twee miljoen patentaanvragers en hun coauteurs tussen 1975 en 1999. Steekproefsgewijs werden interviews afgenomen over hun sociale netwerken. De uitkomsten van deze studie bevestigen het beeld van intensieve clustering van kleine groepen onderzoekers. Innovatie vindt plaats in kleine werelden. Essentieel voor het succes van deze groepen is de rol van de gatekeeper. De kleine groep wordt gekenmerkt door het vrijelijk delen van informatie, ideeën en kritiek en door onderling vertrouwen. Maar de groep neigt sterk naar afsluiting van de buitenwereld. De oriëntatie is lokaal. De essentiële rol van de gatekeeper is juist om relaties te leggen naar buiten, bijvoorbeeld naar andere disciplines of naar gebruikers. Zijn oriëntatie is kosmopoliet.

De kunst van innovatiemanagement is niet de identificatie van toekomstige uitvinders, maar de identificatie van gatekeepers. Deze moeten enerzijds de vrijheid krijgen buiten de organisatie te gaan om te participeren in bredere netwerken, anderzijds moeten ze verbonden worden met de strategische doelstellingen van de eigen organisatie. De invulling van deze rol is afhankelijk van de aard van de technologie en de economische verhoudingen.

In de vorige eeuw konden grote ondernemingen zoals IF Farben, Dupont en AT&T grote innovatieve prestaties leveren dankzij hun industriële researchlaboratoria onder leiding van vooraanstaande wetenschappers. De hoogleraren Holst en Casimir verhuisden van Leiden naar Eindhoven om de rol van inspirator, chief gatekeeper, van het Philips Natlab op zich te nemen. Maar die tijd is voorbij. De rol van centrale researchlaboratoria is uitgespeeld. Nu we in een tijdperk van Open Innovatie leven moet de rol van gatekeeper op een geheel andere wijze worden ingevuld.

In de periode 1975-1999 is de mate van intensiteit van clustering van innovatiegroepen gelijk gebleven. Maar het aantal externe relaties van de gemiddelde gatekeeper is door de opkomst van Open Innovatie toegenomen, en daarmee zijn machtspositie tegenover zijn werkgever. Een baan bij een concurrent is gauw gevonden. Amerikanen zeggen, “Technology travels on the hoof”. Daarbij gaat het eigenlijk niet om de technische kennis die wegloopt, maar om de positie in een informatienetwerk. Er zijn bedrijven die daarom hun researchteams in afzondering laten werken, maar isolatie is uiteindelijk funest voor de kritieke rol van de gatekeeper in het innovatieproces. Als innovatie het doel is van een organisatie – of het nu een ingenieursbureau, een faculteit of een ICT bedrijf is – dan is van het grootste belang (potentiële) gatekeepers te identificeren en te binden. Succes betekent dan niet isolatie maar een positieve balans tussen binnenkomende en uitgaande kennis.

Europa langs de zijlijn

In Technisch Weekblad on maandag, oktober 2, 2006 at 23:28

Alle Nobelprijzen voor wetenschappelijke prestaties voor 2006 zijn nog niet vergeven, maar het is een veilige voorspelling dat aan het einde van deze week Europa handenwringend aan de zijlijn zal staan, zich beklagend over de uitkomsten. Bijna alle Nobelprijzen gaan, geloof me, ook dit jaar naar andere continenten, met name Noord Amerika. Soms is er een Nederlander bij die inmiddels al lang in het buitenland werkt.

De Nederlandse regering wil in de eredivisie van wetenschap en technologie gaan voor de hoogste prijzen – een kampioenschap, de beker, of in ieder geval “Europees” . De vraag is hoe we dat doel kunnen bereiken. “Zijn die Amerikanen nou zo slim, of ….?” Het is niet moeilijk die vraag ontkennend te beantwoorden. Het kennisniveau van de beste Nederlandse ingenieurs en onderzoekers doet niet onder voor dat van enig ander land. Wat mij, en vele anderen, natuurlijk wel is opgevallen is dat Amerikanen zeer goed, zeer doelgericht georganiseerd kunnen zijn.

Adviseurs van de Nederlandse regering, bijvoorbeeld de Adviesraad Wetenschap en Technologie, beklemtonen vaak dat onze nationale besteding aan onderzoek, de input, omhoog moet. Europa besteedt 1,8 % van het BNP aan onderzoek. De VS 2,6 %. De Barcelonadoelstelling van 3% van het BNP voor de gehele Europese Unie is een dode letter. Ernstiger is dat de uitgaven van de private sector juist dalen.

Ook wordt gepleit voor bestuurlijke maatregelen aan de kant van de output. Dat betekent volgens de adviseurs prijzen en bonussen voor excellente onderzoekers. Daaruit ontstaat concurrentie in alle geledingen, van aankomende studenten tot hoogleraren, en logischer wijze ook tussen instellingen. Prachtig, maar de honderdjarige traditie in Nederland van het hoger onderwijs als verambtelijkte staatsinstelling zal zich daar tot het uiterste tegen verzetten. Al zeker dertig jaar probeert het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen greep te krijgen op de output van het hoger onderwijs en dit heeft in de beste bureaucratische traditie slechts geleid tot vele extra lagen van management tussen de onderzoekers en de minister. Parkinson berekende ooit dat het aantal ambtenaren op het Britse ministerie voor de Marine over de jaren sterk toenam naarmate de sterkte van de vloot afnam. Ongetwijfeld is in Nederland het aantal ambtenaren verantwoordelijk voor het wetenschappelijk onderwijs over de jaren zeer sterk toegenomen naarmate het aantal Nobelprijzen is afgenomen.

De daling van bestedingen voor onderzoek in de private sector lijkt een rationele keuze. Bezuinigingen hebben de overhand. De opbrengsten zijn te gering. Philips kiest medische technologie als strategische kernactiviteit en verhuist vervolgens het hoofdkantoor en het onderzoekcentrum van deze divisie naar de VS. Als reden wordt gegeven dat het onderzoeksklimaat daar beter is. Dat lijkt erg op de verhalen van vele Europese onderzoekers, met of zonder Nobelprijs, die naar Amerika zijn getrokken. Ze vinden de Amerikaanse politiek verfoeilijk, maar ze zijn zeer positief over het werkklimaat, de afwezigheid van ambtelijke inmenging en over de organisatie van het onderzoek. In de VS is de studie van de organisatie van onderzoek een zelfstandige discipline. Misschien hebben we in Nederland juist op dat gebied wat te leren.