Frits Prakke

Archive for september, 2002|Monthly archive page

Een kwart eeuw crisis in het hoger onderwijs

In Technisch Weekblad on maandag, september 16, 2002 at 20:27

De miljoenennota van deze week belooft weinig goeds voor het hoger onderwijs in Nederland. In de plaats van de door de verenigde universiteiten gehoopte impuls van 500 miljoen euro in de “kenniseconomie”, wacht er een nieuwe bezuiniging van 143 miljoen. Met uitzondering van het tweede paarse kabinet duurt dit proces van continue bezuiniging en de daar mee gepaard gaande verpaupering al meer dan een kwart eeuw.

Begin jaren zeventig werd op het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen al gesproken over het failliet van het Nederlandse systeem van hoger onderwijs. Het ooit voor exclusief onderwijs aan een elite ontworpen systeem faalde hopeloos in vergelijking met het buitenland waar het ging om te voldoen aan de steeds hogere eisen van stijgende aantallen studenten en de behoefte aan hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt. Ik herinner me als de dag van gisteren een afstudeerplechtigheid in Delft met vijftig trotse nieuwbakken ingenieurs. De gemiddelde studieduur was meer dan twaalf jaar.

Na meer dan een kwart eeuw herstructurering, studieduurverkorting en bezuinigingen, meldt de krant deze week dat meer dan de helft van de afgestudeerden – aan de universiteit van Amsterdam zelfs tweederde – de voorgeschreven studieduur met meer dan 50 % overschrijdt. Nederland loopt internationaal nog steeds achter in het percentage 21-jarigen dat hoger onderwijs volgt. Waarschijnlijk zijn er nergens zoveel nog-niet-afgestudeerde 27-jarige studenten. Opvallend zijn de relatief gunstige prestaties van de kleinere en jongere universiteiten zoals in Maastricht, Tilburg en Eindhoven.

In Nederland wordt steeds het Amerikaanse hoger onderwijs, met name de topuniversiteiten zoals Harvard en Chicago, ten voorbeeld gehouden. Maar de bestuurlijke ingrepen lijken te stammen uit de voormalige Sovjet Unie. De kenmerken zijn grootschaligheid, centralisatie, gelijkschakeling en het aansturen op input in plaats van op output. De toegenomen bemoeienis van het ministerie heeft geleid tot een steeds uitdijende, nieuwe klasse van universitaire bestuurders, apparatsjiks, die nodig zijn om de regelgeving te vertalen. De gevolgen zijn verminderde aandacht voor de hoofdtaken zoals goed onderwijs en goed onderzoek, de perfide werking van wereldvreemde bureaucratische prikkels, en soms zelfs regelrechte fraude.

Het onvermogen van de Nederlandse overheid de unaniem gewenste verbeteringen in het hoger onderwijs door te voeren lijkt op het nationale onvermogen op het gebied van de gezondheidszorg en de WAO. Het gaat steeds om een snel en langdurig groeiend beroep van burgers op diensten die deels publiek, deels privaat zijn. Ook in andere landen zijn dit vaak probleemgebieden die niet zelden tot natte voeten of zelfs een dijkdoorbraak leiden. Maar in Nederland verworden ze tot een moeras, een situatie die iedereen verfoeit, maar waarin we met zijn allen gevangen zitten.

Er is behoefte aan goed doordachte, soms zelfs radicale veranderingsstrategieën die recht doen aan zowel de publieke als de private belangen. Voor het hoger onderwijs betekent dat in ieder geval veel grotere zelfstandigheid, concurrentie, en kleinschaligheid. Vouchers voor studenten, flexibilisering van arbeidscontracten en eigen kapitaal (endowments) kunnen daar een belangrijke rol bij spelen. Een kwart eeuw lang is de boodschap van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen geweest: minder geld en meer regels. De nieuwe regering, die een geheel nieuwe politiek ambieert, zal hopelijk in ieder geval die fout niet weer maken.