Vandaag heb ik een prima scanner, nog maar vier jaar oud, bijgezet op het kerkhof van oude computer rommel op mijn vliering. Bij het kringloopcentrum halen ze er hun neus voor op, evenals voor die oude Commodore, de naaldprinter en de monitor, die nooit gefaald heeft zijn oranje teksten te tonen. Ik heb een ruime vliering en een klein hartje voor apparaten die mij technisch nooit in de steek hebben gelaten. Die scanner heeft het altijd gedaan tot ik hem opnieuw moest installeren en de daarvoor benodigde software zelfs in verste verten van het Internet niet te vinden was. Adieu. De nieuwe scanner, met twee keer zo veel functies en voor de halve prijs, heeft zijn plaats ingenomen. Het kerkhof op mijn vliering is een eerbetoon aan de slachtoffers van creatieve destructie.
Niet iedereen heeft die luxe. Actueel zijn de problemen die het Pentagon heeft met de vervanging van componenten in verouderde wapensystemen. De meeste bevatten componenten of software ouder dan de leeftijd van de soldaten die ze moeten bedienen. De oorspronkelijke leveranciers bestaan niet meer of zijn al lang overgeschakeld op nieuwe producten. Het gaat niet alleen om de vijftig jaar oude B-52 bommenwerpers. Zelfs een geheel nieuw gevechtsvliegtuig zoals de F/A-22 Raptor, waarvan het eerste exemplaar dit jaar is geleverd, heeft een elektronisch systeem dat ontworpen is met processoren van tien jaar geleden. Dat is het gevolg van de lange ontwikkelingstijd. Om de verouderde chips in de Raptor nu nog te vervangen zou een miljard dollar kosten. In plaats daarvan voert het Pentagon een beleid van obsolescence management, het verzekeren tegen zeer hoge kosten van alternatieve leveranciers van de vele benodigde verouderde componenten. Dat is de prijs van een gebrek aan creatieve destructie.
In de civiele sector doet zich hetzelfde probleem voor in bedrijfstakken zoals de spoorwegen, telecommunicatie en kernenergie. De Components Obsolescence Group heeft al 160 ondernemingen als lid. Miljarden worden uitgegeven aan het in stand houden van verouderde, weinig efficiënte producties.
De lange levensduur van sommige complexe technische systemen vormt een fundamentele belemmering van innovatie. Neem de spoorwegen. Met afschrijvingstermijnen van meer dan een kwart eeuw, verliezen zij het alleen al daardoor van auto’s en autowegen. Een autofabrikant trekt profijt van de concurrentie tussen tientallen toeleveranciers. Maar de NS is afhankelijk van elektromechanische apparatuur waarvan het ontwerp stamt uit de negentiende eeuw en waarvoor weinig of geen concurrerende aanbieders meer bestaan.
Die afhankelijkheid is echter ook het gevolg van een strategische keuze. De te betalen prijs is niet alleen de hoge kosten van componenten, maar ook gebrek aan innovatie. Lange afschrijvingstermijnen van oude technologie blokkeren innovatie. Zonder creatieve destructie geen innovatie. De spoorwegen zouden moeten leren van de mobiele telefonie.
Met de huidige stand van de technologie zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn om het complexe elektromechanische systeem van de spoorwegen radicaal te vervangen door lichtere, flexibeler en elektronisch gestuurde modulaire transporteenheden. Vooral door een veel kortere afschrijvingstermijn zouden deze de technologische achterstand op de automobiel op termijn moeten kunnen inhalen. Ook op het gebied van openbaar vervoer vereist technische innovatie een bewust beleid van creatieve destructie. De spoorwegen hebben niet de luxe van een ruime vliering.