Wat is de kwaliteit van de Nederlandse informatica ingenieur? Het harde antwoord dat ik ooit in 1994 kreeg van de technisch directeur van een vooraanstaande computerfabriek was: “HBO-informatici zijn theoretisch zeer goed onderlegd, maar minder geschikt voor functies waar het aankomt op de ontwikkeling van nieuwe producten of waarin contact met de klant van belang is. Voor die business functies kiezen wij bijna altijd Amerikaanse of Ierse ingenieurs, in ieder geval geen Nederlandse. Informatici afgestudeerd aan de Nederlandse technische universiteiten komen voor ons helemaal niet in aanmerking. Die zijn door hun studie alleen nog maar geïnteresseerd in theoretische problemen.” Dat antwoord kwam pijnlijk overeen met mijn eigen waarneming tijdens een eerdere visitatie van informatica faculteiten: te geïsoleerd, te weinig interesse voor nieuwe markten en voor sociale vaardigheden.
In september 2002 heeft een visitatiecommissie van universitaire opleidingen informatica onder voorzitterschap van de Duitse informatica hoogleraar Gregor Engels zijn conclusies gepresenteerd. Ik lees daarin dat deze opleidingen, ondanks de hoge studentenaantallen en gebrek aan geld en personeel, redelijk tot goed presteren.
Daarna wordt het interessanter. De commissie stelt vast dat door de inbedding van de meeste informatica opleidingen in traditionele brede bètafaculteiten met wiskunde, scheikunde, biologie en natuurkunde, lijdend aan dalende aantallen studenten, de toegenomen financiële ruimte voor onderzoek ten gevolge van meer studenten informatica niet ten goede is gekomen aan informatica onderzoek, maar is weggevloeid naar traditionele bèta onderzoekprogramma’s. Uitzonderingen zijn de universiteiten waar informatica een relatief autonome positie is gegund, de Universiteit Twente en de Technische Universiteit Eindhoven. Daar worden tevens de hoogste visitatie scores gehaald. Traditie blijkt soms een last.
Ook stelt de commissie Engels dat door de aanzienlijke porties wiskunde de studierendementen laag zijn en dat er beter moet worden ingespeeld op marktontwikkelingen. Jammer genoeg legt Engels niet de link met de erbarmelijke staat van de IT sector in Nederland. Er lijkt weinig veranderd te zijn sinds mijn gesprek met de computerfabrikant in 1994.
Grote Nederlandse automatiseringsbedrijven hadden altijd al de reputatie van weinig innovatieve body shoppers, veredelde uitzendbureaus. Ondanks pogingen een imago van high tech en oplossinggerichtheid te projecteren werden ze in feite rijk van risicoloze arbeidsbemiddeling. Na meegelift te zijn op de ballon van Nieuwe Economie van 1998 – 2000 zijn ze nu door de mand gevallen. Hun beursnoteringen zijn gereduceerd tot procenten van wat ze ooit waren. Ze concurreren slechts nog in het afstoten van medewerkers. Het gebrek aan productinnovatie en ondernemerschap, kortom aan business vaardigheden, dat het kenmerk was van de Nederlandse informatica opleidingen, blijkt nu in de neergaande conjunctuur ook het grote manco te zijn van de gehele IT bedrijfstak.
Is dit een vruchteloos kip en ei probleem? Zijn de informatica opleidingen niet op innovatie en op de markt gericht omdat de IT bedrijfstak daar niet om vraagt? Of leidt de bedrijfstak aan een gebrek aan zelfscheppend vermogen en ondernemerschap omdat deze vaardigheden en attitudes niet aan bod komen in het onderwijs? Deze vraag zou het uitgangspunt kunnen zijn van een volgende visitatiecommissie, maar dan een voor zowel de ondernemingen als de opleidingen in de IT sector.