Het grootste succes in de geschiedenis van technologiebeleid zijn de contracten die het Amerikaanse ministerie van defensie einde jaren veertig gaf aan opkomende micro-elektronica bedrijven en aan de vliegtuigbouwers voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën die toen nog in hun kinderschoenen stonden. Het resultaat was de langdurige dominantie van Amerikaanse bedrijven in de computerindustrie en de vliegtuigindustrie. Commerciële toepassingen lagen toen direct in het verlengde van militaire innovaties.
Vijftig jaar later zijn militaire en civiele technologie geheel uit elkaar gegroeid. Het Star Wars ruimteschild waarin president Bush honderden miljarden dollars wil investeren en de Joint Strike Fighter (JSF), waaraan de Nederlandse belastingbetaler deze week wordt uitgenodigd 700 miljoen Euro mee te betalen, zijn te specialistisch militair om tot commerciële spin-off te leiden.
In de publieke discussie over de Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van de JSF ontbreekt overigens iedere reflectie op het nut van een nieuwe generatie straaljagers in de nieuwe internationale verhoudingen. Waar zit die vijand die op het punt staat een jager te ontwikkelen die een bedreiging vormt voor de huidige F16’s? De kranten melden slechts dat de Nederlandse luchtmachtgeneraals “allang een groot voorstander” zijn van de JSF. Toys for the boys dus. Dit lijkt me nauwelijks een reden om een aanschaf te doen van de omvang van de Betuwelijn of de nieuwe HSL spoorlijnen, namelijk 6 miljard Euro. Het moderne veiligheidsbeleid vraagt technologisch niet om een nieuwe generatie straaljagers, maar, lijkt me, om onbemande vliegtuigen, detectie, communicatie en identificatiesystemen.
De mythe van het succesvolle Amerikaanse aanschaffingsbeleid in de jaren veertig en vijftig bepaalt ten onrechte vijftig jaar later de politieke discussie over de aanschaf van de JSF. Die discussie gaat over het bevoordelen van de Amerikaanse versus de Franse (de Rafale) of Duitse en Engelse vliegtuigindustrie (de Eurofighter). De Nederlandse organisaties van werkgevers en werknemers kiezen samen met de luchtmachtgeneraals voor verouderde concepten. Voor de goede orde wordt de keuze voor de JSF door politici ook gepresenteerd als versterking van onze kenniseconomie. Dat toont vooral aan hoe flexibel dat modieuze begrip is, nuttig voor iedereen die subsidies zoekt. Als we willen investeren in kennis zou dat toch vooral nieuwe kennis moeten zijn waarvan in de toekomst brede toepassingen verwacht kunnen worden. Dat was het geval met micro-elektronica en straalvliegtuigen in de jaren veertig. Dat geldt nu niet voor de JSF. Dit soort militaire technologie zal niet of nauwelijks leiden tot nieuwe civiele toepassingen.
Van de 700 miljoen euro R&D kosten die Nederland nu dreigt te gaan bijdragen aan de JSF komt ongeveer 450 miljoen van Defensie en 250 miljoen van Economische Zaken. Dat is een relatief zeer grote extra impuls voor het Nederlandse technologiebeleid. De vorm, innovatie stimulering door aanschaffingsbeleid, is uitstekend. Maar de geselecteerde technologie is zowel militair als economisch achterhaald. Het extra geld dreigt slechts tot extra verspilling te leiden. Alternatieve bestedingsmogelijkheden zijn veel aantrekkelijker. Waarom investeren we als klein land niet in goedkope onbemande vliegtuigen zoals de Israëli’s? Nederlandse bedrijven zouden financiering van deze omvang ook goed kunnen gebruiken om zich technologisch een goede positie te verwerven op gebieden als detectie, communicatie en identificatie, allemaal belangrijke gebieden voor de nabije toekomst, zowel militair als civiel.