Als 58 Fujian-Chinezen in een tomatencontainer de dood vinden bij een wanhopige poging naar het rijke westen te komen is dat meer dan een menselijk drama. Je hart stokt als het verhaal van de wanhoop van hun laatste uren tot je doordringt. Je hoofd weet dat ieder jaar duizenden op vergelijkbare wijze de dood vinden bij pogingen in wielcompartimenten van vliegtuigen, in wrakke bootjes, of zwemmend onze kusten te bereiken. Na de val van de Berlijnse muur blijkt er nog een andere muur te bestaan tussen hoop en wanhoop, die jaarlijks grote aantallen slachtoffers maakt. Je hoofd weet dat er veel geld en goede wil wordt gestopt in ontwikkelingssamenwerking. Je hart zegt bull shit. Je hoofd knikt. Met zoveel wanhoop in de wereld stelt ons eigen economisch succes weinig voor. Begin maar eens opnieuw na te denken.
Begin met technologie, zegt Harvard econoom Jeffrey Sachs deze week in The Economist. De wereld valt te verdelen in gebieden die technologisch vernieuwend zijn (15 % van de mensheid), technologisch volgend (50 %), en technologisch buitengesloten. Hiertoe behoren onder andere het noorden van Zuid-Amerika, het noorden van India, de grootste delen van China en Afrika, en de voormalige Sovjet Unie, in totaal 2 miljard mensen. Dit is het gebied van de wanhoop. Vroeger dachten we dat natuurlijke hulpbronnen de economische ontwikkeling zouden dienen. Maar vele gebieden rijk aan energiebronnen, ertsen en vruchtbare grond ontkomen niet aan de armoedeval. Rijkdom aan diamanten is in Afrika zelfs vaak een regelrechte vloek gebleken.
De naoorlogse economie leert dat ontwikkeling een kwestie is van accumulatie van fysiek en menselijk kapitaal. Vijf decennia ontwikkelingshulp tonen aan dat deze benadering op zijn minst onvolledig is. De verwachte convergentie tussen rijke en arme landen is uitgebleven. Hulp moet minder economisch zijn, minder op basis van leningen aan arme landen, en meer technologisch, meer gericht op de daadwerkelijke diffusie van kennis naar lokale instellingen. Gevolg is dat de hopeloze discussie over ‘good governance’ van ontvangende landen als voorwaarde voor steun niet ter zake doet. Opmerkelijk is ook dat Sachs – vaak gezien als de blinde ideoloog van de vrije markt – toegeeft dat vrije markten alleen niet toereikend zijn om de technologisch buitengesloten gebieden te helpen.
Technologische buitensluiting betekent stagnatie en daarom de afwezigheid van perspectief op een betere toekomst voor de bewoners van een gebied. Niet armoede maar uitzichtloosheid drijft de mensen in wrakke bootjes en dodelijke containers. Technologische verandering brengt hoop. Technologiebeleid voor de Derde Wereld betekent, evenals technologiebeleid in het westen, steeds het gelijktijdig stimuleren van ‘push’ en ‘pull’ factoren. Volgens Sachs moet dit beleid op zeer grote schaal op drie fronten tot stand komen: gezondheidsvoorzieningen (effektieve bestrijding van malaria, TB en AIDS), fysieke ontsluiting (goedkoper transport en reductie van handelsbarrieres voor de armste landen), en technisch-wetenschappelijke samenwerking.
Westerse multinationals, technologische instituten en universiteiten moeten, zonodig met financiële steun van hun overheden, instellingen voor research en ontwikkeling opzetten en ondersteunen in de technologisch buitengesloten regio’s. De Landbouwuniversiteit Wageningen moet fondsen krijgen om op uitgebreide schaal in de allerarmste landen dependances op te zetten. We moeten niet bang zijn dat de lage lonen van computer programmeurs in India of de Filippijnen werkloosheid zullen veroorzaken in Amsterdam Zuidoost, of dat de patenten van onze farmaceutische industrie onvoldoende beschermd worden in China. Armoede in de derde wereld is niet het gevolg van te veel, maar van te weinig globalisering, en dan vooral in de zin van te weinig diffusie van technische kennis.