In een land dat reeds zijn huis van de toekomst heeft, waar het kantoor van de toekomst dagelijks te bezichtigen valt en waar volop wordt gediscussieerd over de stad, de school, het leger en wat niet meer van de toekomst, kon het niet uitblijven. Eind juni werd op een conferentie in Rotterdam het thema behandeld van ‘de ingenieur van de toekomst’. Aan mij het verzoek om bij wijze van aftrap te spreken over de eisen die in de toekomst aan de Nederlandse ingenieur gesteld zullen worden. Bij dit soort gelegenheden ontdek je hoe ijdel je eigenlijk bent. In plaats van naar waarheid onwetendheid over dit onderwerp te bekennen – de toekomst valt immers niet te kennen – heb ik toegezegd. Nu over enkele weken weer duizenden studenten aan Technische Universiteiten en Hogescholen na een welverdiende zomerpauze hun studie hervatten met het doel daadwerkelijk zelf die ingenieur van de toekomst te worden is het een goed moment bij dit onderwerp stil staan.
De beste manier om in de toekomst te kijken is te komen tot een goed begrip van de belangrijkste trends in het heden. Voor de ingenieurs van de toekomst zijn dit de economische en technologische trends die invloed hebben op hun werkgevers. Deze trends doen zich het eerst voor in aan de internationale concurrentie blootgestelde sectoren zoals de machinebouw en transport, maar diffusie vindt plaats naar binnenlandse sectoren en tenslotte ook naar de overheid. Ik noem er vier. De eerste trend is de toenemende dominantie van de vraagzijde in het economisch verkeer. De klant is koning en in toenemende mate ook de cliënt, de patiënt en zelfs de burger. Een belangrijke uiting hiervan is de zegetocht van kwaliteitszorg systemen door alle typen van bedrijven. De eerste kindercreche met een ISO 9000 certificaat komt eraan. Specialisatie is vereist om aan de hoge eisen te voldoen. Omdat de vraag steeds verandert is flexibiliteit een vereiste geworden voor overleving.
De tweede trend is de vermenigvuldiging van markten. Steeds meer halffabrikaten en diensten worden toegeleverd in plaats van zelf geproduceerd. Alleen de eigen specialisatie, de ‘core competence’ geldt. Ook gespecialiseerde technische kennis wordt een marktgoed. De ingenieur van de toekomst werkt niet meer voor een baas maar voor een klant.
De derde trend is de toenemende invloed van informatie- en communicatietechnologie (ICT) op markten, organisaties en arbeid. De diffusie van ICT betekent veel nieuwe arbeidsmarktkansen, zeker voor ingenieurs, die de rol van vroedvrouw kunnen spelen. Maar de door ICT in gang gezette ‘business re-engineering’ vermindert de traditionele baantjes voor ingenieurs in stafposities en in het middelmanagement.
De vierde trend is technische en economische schaalverkleining. Gemeten naar o.a. het relatieve aandeel in de werkgelegenheid, plant-grootte, systeem-grootte (bijvoorbeeld de vervanging van mainframe computers door PC-netwerken), decentralisatie naar business units en de kansen voor startende hi-tech bedrijven, is de trend naar schaalvergroting die vanaf het begin van de industriële revolutie dominant was, vanaf de jaren tachtig omgebogen in het tegendeel. Dit betekent dat resultaat-verantwoordelijkheid, en zelfs ondernemerschap, bij steeds kleinere eenheden, en dus bij veel meer toekomstige ingenieurs zal komen te liggen.
Uit bovengenoemde eisen aan bedrijven vloeien belangrijke nieuwe eisen voort aan de ingenieur van de toekomst. Allereerst: specialisatie. Niet kennis per se, maar het vermogen zich te specialiseren is belangrijk. Dat is meer een ervaring dan een tas vol boeken. Een andere eis is flexibiliteit. Meerdere, kortere technische carrieres over een levensloop. Het werken in kleinere, op de markt gerichte eenheden zal vervolgens hoge eisen stellen aan multidisciplinaire samenwerking, communicatievermogen, en tenslotte, zeker voor top-ingenieurs, persoonlijk ondernemerschap. De hoogste beloning wordt steeds meer afhankelijk van de bereidheid en het vermogen risico’s te nemen.
Uit gesprekken met managers van technologie-georienteerde bedrijven klinkt dikwijls een scherpe kritiek op ‘de Nederlands ingenieur’ juist op de bovengenoemde punten. Ontdaan van het modieuze sausje, blijft er toch voldoende kritiek over om tot een fundamentele bezinning te komen van het ‘produkt’ van de Nederlandse ingenieursopleidingen. Met name de persoonlijkheidsvorming en ondernemerschap schieten tekort. Er is meer nodig dan extra lesuren ‘sociale vaardigheden’ of ‘communicatie” in de marge. De dikwijls gedeelde strategische analyse van onderwijs managers, wordt – een aantal interessante experimenten daargelaten – slechts moeizaam omgezet in daden. Omdat ook onderwijsinstellingen in toenemende mate blootgesteld worden aan marktprocessen en concurrentie, zullen resultaten op dit gebied voorwaarden voor overleven worden.